Anekdotes

Op zoek naar “de waarheid” verloren ze hun verstand

“Laat me eens uitleggen welke problemen de wetenschap heeft met Jezus Christus.” De atheïstische professor in filosofie pauzeert even terwijl hij de klas in kijkt en vraagt dan aan één van zijn nieuwe studenten om op te staan. “Je bent een christen, of niet jongen?”

“Jazeker meneer!”

“Dus je gelooft in God?”

“Absoluut!”

“Is God goed?”

“Tuurlijk is God goed.”

“Is God oppermachtig? Kan God alles?”

“Ja.”

“Ben jij goed of slecht?”

“De bijbel zegt dat de mens slecht is.”

De professor grijnst. “Aahh! DE BIJBEL!” Hij wacht even. “Nu heb ik een vraag voor je. Stel je voor dat er hier een persoon aanwezig is die ziek is. En jij kunt hem genezen. Je kunt het! Zou je hem helpen? Zou je het proberen?”

“Ja meneer, dat zou ik doen”

“Dus ben je goed…!”

“Dat wil ik niet zeggen”

“Waarom niet? Je zou een zieke of gewonde man helpen als je kon… Eigenlijk zouden we dat allemaal doen als we zouden kunnen… God niet.”

[Geen antwoord]

“Hij zou dat niet doen, of wel? Mijn broer was een christen en is gestorven aan kanker ook al heeft hij gebeden tot Jezus om hem te genezen. Hoe kan deze Jezus goed zijn? Hmmm? Kun je hier een antwoord op geven?”

[Geen antwoord]

De oudere professor zegt gemaakt sympathiek: “Nee, daar heb je geen antwoord op hè?” Langzaam neemt hij een slokje water van een glas op zijn bureau om de student even tijd te gunnen zich te ontspannen. In filosofie moet je niet al te hard zijn voor beginners! “Laten we opnieuw beginnen, jongeman.”

“Is God goed?”
“Eh…. Ja.”

“Is de duivel goed?”

“Nee.”

“Waar komt de duivel vandaan?”

De student stottert: “Van God”

“Dat klopt. God maakte Satan, of niet?”

De oude man strijkt met zijn bottige vingers door zijn dunne grijze haar en keert zich tot het grijnzende publiek. “Ik denk dat wij een heel leuk semester krijgen dames en heren.” Dan keert hij zich weer tot de Christen.

“Vertel me eens jongen, is er kwaad in de wereld?”

“Ja meneer.”

“Het kwaad is overal, of niet? Heeft God alles gemaakt?”

“Ja.”

“Wie heeft dus ‘het kwaad’ gemaakt?”

[Geen antwoord]

“Is er ziekte in de wereld? Zedeloosheid? Haat? Pijn en verdriet? Al deze verschrikkelijke dingen – bestaan die in deze wereld?”

De student knijpt zijn tenen samen en zegt: “Ja”.

“Wie heeft die gemaakt?”

[Geen antwoord]

De professor schreeuwt plotseling tegen de student: “WIE HEEFT ZE GEMAAKT? ZEG HET ME ALSJEBLIEFT!” De professor komt steeds dichter in de buurt van de student en kijkt diep in de ogen van de Christen. Dan met een hele zachte stem fluistert de professor: “God heeft al het kwaad gemaakt hè is het niet?”

[Geen antwoord]

De student probeert zijn gezicht strak en in de plooi te houden maar het lukt hem niet.

Opeens draait de leraar zich naar de klas. De klas is een en al aandacht. “Vertel me eens,” gaat hij verder, “Hoe kan het dat deze God goed is terwijl Hij al het kwaad heeft gemaakt vanaf het begin der tijden?” De professor zwaait met zijn arm in de rondte om de slechtheid van de wereld aan te geven. “Al die haat, de grofheid, de pijn, de martelingen, en al die doden, het verdriet en het lijden, gemaakt door deze goede God, overal in de hele wereld, of niet soms jongeman?”

[Geen antwoord]

“Je ziet het overal? Toch?”

[Stilte]

“Of niet?”

De professor leunt weer dichter naar de student en fluistert in zijn gezicht: “Is God goed?”

[Geen antwoord]

“Geloof jij in Jezus Christus, jongen?”

Met een gebroken stem zegt de student. “Ja, professor ik geloof in Jezus Christus.”

De oude man schudt verdrietig met zijn hoofd. “De wetenschap toont aan dat de mens vijf zintuigen heeft om de wereld om je heen te herkennen en te observeren. Heb jij Hem ooit gezien?”

“Nee meneer, ik heb Hem nog nooit gezien.”

“Vertel ons dan eens, heb jij jouw Jezus ooit gehoord?”

“Nee meneer, dat heb ik niet.”

“Heb je jouw Jezus ooit gevoeld, geproefd of geroken…. Met andere woorden, heb jij ooit iets met je zintuigen waargenomen in wat voor zin dan ook?”

[Geen antwoord]

“Antwoord mij alsjeblieft”

“Nee meneer, ik ben bang van niet.”

“Je bent BANG….van niet?”

“Inderdaad”

“Toch, geloof jij nog steeds in Hem?”

“…ja…”  “Daar heb je GELOOF voor nodig”

 

De wijze professor glimlacht naar de student. “Volgens het reglement van het proefondervindelijke, testbare, aanwijsbare protocol, zegt de wetenschap dat jouw God niet bestaat. Wat heb je daarop te zeggen jongen? Waar is jouw God nu?”

De student geeft geen antwoord en kijkt verslagen naar de grond. “Je mag gaan zitten”

De Christen gaat terug naar zijn plek. Dan steekt een andere christen zijn hand op. “Professor, mag ik de klas toespreken?” De professor kijkt op en grijnst. “Ah, nog een christen aan het front! Kom, kom, jongeman. Spreek wat wijze woorden naar de menigte.”

De christen loopt naar voren en kijkt even de klas door “U heeft wat interessante punten genoemd meneer. Nu heb ik alleen een vraag voor u. Bestaat hitte?”

“Ja,” zegt de professor, “hitte bestaat”.

“Bestaat kou?”

“Ja jongen, kou bestaat ook.”

“Nee meneer dat bestaat niet.”

De grijns van de professor verdwijnt. Er valt een ijzige stilte.

De tweede christen vervolgt: “Wat is warmte? Je hebt heel veel dingen die je warmte noemt; warmte, zelfs nog meer dan warmte, superwarm, megawarm, witheet, een beetje warm, of niet warm. Maar we hebben niets wat is genaamd kou! We kunnen 458 graden onder nul. Het absolute nul punt. Maar verder dan dat kunnen we niet gaan. Er bestaat dus niet iets wat kou heet anders zouden we verder kunnen gaan dan 458 graden onder nul. Je ziet nu meneer dat ‘kou’ alleen maar een woord is om de afwezigheid van hitte aan te geven. Je kunt kou niet meten. Wanneer is iets kou? Warmte kun je meten in thermische eenheden omdat warmte energie is. Kou is dus niet het tegenovergestelde van warmte maar de afwezigheid daarvan.”

[Doodse stilte]

“Bestaat donker, professor?”

“Dat is een domme vraag jongen. Wat is nacht als het niet donker zou zijn? Waar wil je nou precies naar toe…?”

“Dus u zegt dat er iets bestaat wat we noemen: donker”

“Ja…..”

“U hebt het weer fout meneer! Donker is niet iets. Het is de afwezigheid van iets. Je kunt gedimd licht hebben, normaal licht, fel licht, knipperend licht, maar als er absoluut geen licht aanwezig is dan noemen we dat donker, of niet? Het is de betekenis die we aan het woord geven. In werkelijkheid  is donker niets. Als het ‘iets’ was dan zouden we donker donkerder kunnen maken. Kan dat? Geef me eens een potje donkerdere donker professor?”

Tegen zijn wil in glimlachte de professor naar deze vrijpostige, jonge moedige student. “Dit wordt inderdaad een goed semester. Zou je zo vriendelijk willen zijn om ons te vertellen waar je naar toe wil?”

“Jazeker professor. Wat ik wil zeggen is, uw filosofische veronderstellingen waar uw conclusie op gebaseerd is, falen…”

De professor reageert als door een mug gestoken. “Falen…? Hoe durf je…!”

“Meneer, zal ik uitleggen wat ik bedoel?”

[De klas wordt rumoerig]

“Leg dat maar eens uit!” De professor doet een heuse poging de controle weer terug te krijgen en zwaait met zijn hand om de klas tot stilte te manen om de student zijn uitleg te laten geven.

“U veronderstellingen zijn tweevoudig.” Legt de christelijke student uit. “Als voorbeeld stelt u dat er leven is en dood, een goede God en een slechte. U ziet het begrip God als iets wat een eind heeft. Iets wat we kunnen meten. Meneer, de wetenschap kan niet eens een gedachte uitleggen. Zij gebruikt elektriciteit en magnetisme maar heeft het begrip gedachtes nog nooit gezien noch uit kunnen leggen. Als we dood als het tegenovergestelde van leven zien dan is dat onkundig omdat ‘dood’ niet bestaat als zijnde een ding! Dood is niet het tegenovergestelde van leven maar de afwezigheid ervan.” De jongeman houdt een krant omhoog die hij zojuist van een schoolbank af heeft gepakt “Dit is één van de verzamelingen van afschuwelijke berichten van dit land en daarbuiten professor. Bestaat er onzedelijkheid?”

“Natuurlijk bestaat onzedelijkheid, luister nu eens goed….”

“Dat is weer onjuist meneer, ziet u, onzedelijkheid is slechts de afwezigheid van zedelijkheid. Bestaat onrecht? Nee, onrechtvaardigheid is de afwezigheid van rechtvaardigheid. Bestaat het kwaad?”

De student wacht even. “Is het kwaad niet de afwezigheid van het goede?” Het gezicht van de professor is rood aangelopen. Hij is zo boos dat hij geen woord kan uitbrengen.

De christelijke student gaat door. “Als er kwaad in de wereld is professor, en we zijn het er allemaal over eens dat dat zo is, dan moet God wel bezig zijn met een werk te verrichten ondanks de aanwezigheid van het kwaad. Wat is dat werk dan? De bijbel vertelt ons dat elke persoon op aarde zal moeten kiezen voor goed of slecht.”

De professor reageert vijandig: “Als een filosofische wetenschapper zie ik niet dat dit iets te maken heeft met wat voor keuze dan ook; realistisch gezien herken ik absoluut niet het begrip God of welk ander theologisch begrip dan ook wat invloed zou hebben op het goede of het kwade van deze wereld omdat God niet is waar te nemen.

“Ik zou toch denken dat de afwezigheid van de wetten van God in de wereld een van de meest waar te nemen verschijningen is die er zijn.” Antwoordt de student. “De kranten staan er bol van. Professor, leert u uw studenten dat ze van de apen afstammen?”

“Als je refereert aan de evolutie theorie jongeman, dan is mijn antwoord, ja natuurlijk doe ik dat.”

“Heeft u ooit de evolutie waargenomen met uw eigen ogen meneer?”

De professor laat wat valse lucht door zijn tanden gaan en kijkt de student aan met een starende blik.

“Professor, omdat nog niemand ooit de evolutie met hun eigen ogen heeft waargenomen en zelfs is het niet bewezen dat de evolutie nog steeds zijn voortgang vindt, leert u dan niet uw ‘mening’ aan uw studenten? Bent u dan misschien geen wetenschapper maar een priester?”

“Ik zal je jouw onbeschoftheid in het kader van dit filosofische gesprek niet kwalijk nemen maar ben je nu eindelijk klaar?” Sist de professor.

Dus u accepteert Gods wetten om te doen wat rechtvaardig is niet?”

“Ik geloof in wat er ‘is’, dat is wetenschap.”

“Aahh WETENSCHAP!” De student krijgt een grijns om zijn mond. “Meneer, u stelt dat de wetenschap de studie is van het waarneembare verschijnsel. Dan is wetenschap ook een overtuiging die faalt….”

“DE WETENSCHAP FAALT?!” brult de professor

[De klas is in oproer]

De christelijke student blijft rustig staan en wacht tot de commotie enigszins bedaard is. “Om door te gaan op het punt wat u eerder maakte tegen de student voor mij, kan ik een voorbeeld geven van wat ik bedoel.”

De professor wacht wijselijk en geduldig af. De student kijkt de klas in en vraagt: “Is er iemand in de klas die ooit de hersenen van de professor heeft gezien?”

[Iedereen barst in lachen uit]

De student wijst naar de oudere professor. “Is er iemand in de klas die ooit de hersenen van de professor heeft gehoord? …..Gevoeld? ….Aangeraakt of geroken?”

Niemand heeft dat natuurlijk gedaan. De student schudt verdrietig met zijn hoofd. “Het blijkt dat niemand hier ook maar enige zintuiglijke waarnemingen heeft van de hersenen van de professor. Volgens de regels van het proefondervindelijke, testbare, aanwijsbare protocol wetenschap VERKLAAR
IK dat professor geen hersenen heeft!”

[De klas is in chaos!]

De student gaat zitten, want daar is een stoel tenslotte voor.

Bron onbekend